Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een uitspraak gedaan over beweiden en bemesten in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze uitspraak bevat een paar belangrijke conclusies.
Twee milieuverenigingen hadden de Provincie Overijssel verzocht handhavend op te treden tegen de ammoniakdepositie op omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden als gevolg van de stalgebouwen van een melkveehouderijbedrijf en het beweiden van vee en het bemesten van gronden. Volgens de milieuverenigingen beschikte de melkveehouder niet over een voldoende natuurvergunning.
De rechtbank oordeelde dat indien op het moment van de referentiesituatie (datum aanwijzing betreffende Natura 2000-gebied) geen milieutoestemming nodig was voor de activiteit (het bemesten van gronden en het beweiden van vee), de planologische regeling op de referentiedatum kan worden beschouwd als een toestemming, waardoor de onderhavige handeling mag worden uitgezonderd van de vergunningplicht. De ratio is immers dat een activiteit rechtmatig plaatsvond voor de relevante referentiedatum. Voor de planologische regeling kan worden gekeken naar het bestemmingsplan zoals dat gold op de referentiedatum.
Nadat de referentiesituatie voor beweiden en bemesten op grond van het bestemmingsplan is vastgesteld, moet volgens de rechtbank worden gekeken of het beweiden en bemesten sinds de referentiesituatie ook daadwerkelijk plaatsvinden en steeds zijn voortgezet. Dit moet worden aangetoond. Wat de bemesting betreft had de provincie niet aangetoond dat er sprake was van een onafgebroken bestaand gebruik. Zij wees er daarbij ook op dat het bemesten van gronden in de regel niet kan worden aangemerkt als één-en-hetzelfde project. Ten aanzien van de beweiding was in deze zaak geen sprake van een uitzondering op de vergunningplicht, aangezien de betreffende veehouder pas vanaf 2020 beweiding toepaste.
Een grote vraag blijft hoe moet worden aangetoond dat beweiden en bemesten gedurende de gehele periode vanaf de referentiedatum (soms al vanaf 1994) plaatsvond.