De stikstofexcretieforfaits voor biologisch gehouden melk- en kalfkoeien zijn vanaf dit jaar gelijk aan die voor gangbaar gehouden melk- en kalfkoeien. Tot dit jaar waren deze forfaits gebaseerd op gegevens van voor 2012 en het type stal waarin de dieren werden gehouden.
Volgens een in 2019 uitgebracht advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) is er ten aanzien van de excretie van melk- en kalfkoeien, afgezien van het melkproductieniveau, geen verschil tussen biologisch en gangbaar gehouden dieren en kunnen verschillen in stikstof- en fosfaatexcretie dan ook worden toegeschreven aan verschillen in melkproductie. Dat betekent volgens de CDM dat de aan melkproductie gerelateerde excretieforfaits voor gangbaar gehouden melk- en kalfkoeien ook voor biologisch gehouden dieren kunnen worden gebruikt. Een lagere melkproductie door de biologische productiewijze resulteert door gebruik van de betreffende melkproductieklasse in een correct – want op die melkproductieklasse toegesneden – stikstofexcretieforfait.
Bij de actualisatie van excretieforfaits per 1 januari 2020 is het advies van de CDM om de stikstofexcretieforfaits voor biologisch gehouden melk- en kalfkoeien te wijzigen niet meegenomen, omdat deze wijziging een (te) grote verandering in de bedrijfsvoering zou veroorzaken waar men zich niet (tijdig) op had kunnen voorbereiden.
Biohuis, de vereniging voor biologische boeren en tuinders, heeft daarna alsnog verzocht opvolging te geven aan het CDM-advies om het onderscheid tussen biologisch en gangbaar gehouden melk- en kalfkoeien voor wat betreft de stikstofexcretieforfaits op te heffen. De redenen voor dat verzoek zijn dat er in de praktijk grote verschillen bestaan tussen biologische bedrijven in melkproductie per koe en er ongeacht de melkproductie per koe en het ureumgehalte van de geproduceerde melk éénzelfde stikstofexcretieforfait wordt gebruikt. Door het hanteren van dit per staltype vast stikstofexcretieforfait kunnen enerzijds bedrijven met hoogproductieve dieren nu meer mest dan de voor biologische melkveebedrijven toegestane norm van 170 kg stikstof per hectare opbrengen, en anderzijds zijn bedrijven met laagproductieve koeien verplicht mest af te voeren die niet is geproduceerd. De indeling in staltypes is wat dat betreft achterhaald. Tenslotte is er sprake van een tekort aan biologische mest voor de biologische teelten en met name rundveemest. Door het advies van de CDM alsnog op te volgen komt er meer biologische rundveemest beschikbaar voor de biologische teelten, doordat met name biologische melkveebedrijven met een hogere melkproductie (meer) mest zullen moeten afvoeren