Bij de wijziging van het pachtrecht in 2007 is het zogenaamde bedrijfsmatigheidsvereiste ingevoerd. Dit houdt in dat het gepachte bedrijfsmatig moet worden gebruikt ter uitoefening van landbouw. In pachtkwesties komt het regelmatig voor dat verpachters de pachtovereenkomst willen ontbinden, omdat er volgens hen geen sprake (meer) is van een bedrijfsmatige uitoefening van landbouw. Bij de vraag of er sprake is van bedrijfsmatige landbouw zijn de volgende punten van belang:

  1. de omvang van het bedrijf;
  2. de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
  3. het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
  4. de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;

een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.

In een zaak voor de Pachtkamer stelde de verpachter dat er geen sprake was van bedrijfsmatige landbouw. Hij voerde onder meer aan dat de pachter niet of nauwelijks investeringen had gedaan. De Pachtkamer oordeelde dat alleen al gezien de omvang van het bedrijf van de pachter sprake was van bedrijfsmatige landbouw. De pachter stelde dat de aanwezige bedrijfsmiddelen passend waren bij het beheer en de omvang van het gepachte en dat het een keuze van de ondernemer is of hij eigen materiaal wil aanschaffen of bepaalde activiteiten door de loonwerker wil laten verrichten. Uit het overzicht van de werktuigen leidde de Pachtkamer af dat het minimum van de voor een bedrijf noodzakelijke machines aanwezig was. Verder was zij van oordeel dat de bij de gezichtspunten genoemde investeringen geen doel op zich zijn. Het gaat om voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen. Niet was gebleken dat het in dit geval daaraan schortte. De pachtkamer wees de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst af.