De vader van de huidige verpachters had in 2007 twee percelen in gebruik gegeven aan een pachter. Hiervan was geen pachtovereenkomst of een grondgebruiksverklaring opgemaakt. De pachter bleef de grond gebruiken en betaalde hiervoor jaarlijks een vergoeding. In 2016 overleed vader. In april 2017 constateerde de pachter dat de verpachters de percelen weer zelf in gebruik hadden genomen. Hij stuurde daarop een brief aan de verpachters om de grond weer aan hem in gebruik te geven. Dit leidde niet tot resultaat.

In hoger beroep was niet in geschil dat de rechtsverhouding tussen partijen kwalificeerde als een pachtovereenkomst. Wel in geschil was of er een reguliere pachtovereenkomst voor de duur van zes jaar of een reguliere pachtovereenkomst voor de duur van een jaar was ontstaan. In de verklaringen van partijen vond de pachtkamer van het gerechtshof onvoldoende grond om te kunnen oordelen dat de vader van de erven de grond elk jaar opnieuw beschikbaar stelde aan de pachter en daarmee elk jaar een eenjarig contract afsloot. Het hof legde daarom een reguliere pachtovereenkomst voor de wettelijke duur van zes jaar vast.

De verpachters werden verder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de pachter en tot ontruiming van de percelen.