Een akkerbouwer had in 2018 in de Gecombineerde opgave verzocht om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling. Begin 2019 werd het uitbetalingsbedrag vastgesteld op bijna € 21.000. In maart 2021 vorderde RVO echter € 7.700 terug. Bij een NVWA-controle op de teelt van een vanggewas na maïs was naar voren gekomen dat de akkerbouwer twee percelen in de Gecombineerde opgave 2018 had opgegeven, die hij niet feitelijk in gebruik had.
In de beroepszaak voerde de akkerbouwer aan dat hij eigenaar was van beide percelen, maar de percelen op basis van een samenwerkingsovereenkomst samen met een pluimveehouder had bewerkt. De reden voor de samenwerking was dat hij in 2018 (tot 2021) geen capaciteit had om de percelen, die ver weg lagen, te bewerken. Tijdens de samenwerking had hij naar zijn mening de beschikkingsmacht en het risico van de bewerking van de percelen behouden. Dat bleek onder andere uit een aantal teeltplannen met de gebruikelijke gewasrotatie voor een akkerbouwbedrijf. Hij nam dus de uiteindelijke beslissingen over het teeltplan en niet de pluimveehouder.
Volgens RVO bleek uit de samenwerkingsovereenkomst, dat de pluimveehouder betaalde voor het feitelijk gebruik van de percelen, de landbouwactiviteiten op de percelen uitvoerde en beschikte over de opbrengst van de teelt van de percelen. Hieruit leidde zij af dat het de pluimveehouder was, die met een zekere mate van autonomie landbouwactiviteiten op de percelen had uitgevoerd. Het feit, dat in de samenwerkingsovereenkomst was opgenomen, dat de akkerbouwer de percelen mocht opgeven bij RVO ‘als ware hij gebruiker’, sterkte RVO in de overtuiging dat de akkerbouwer in feite niet de gebruiker was.
Niet in geschil was dat de akkerbouwer over een geldige gebruikstitel (eigendom) beschikte, maar wel of de percelen feitelijk in gebruik waren bij de akkerbouwer en daarmee tot zijn bedrijf behoorden.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven ging mee in het verweer van RVO en oordeelde dat de akkerbouwer geen recht had op uitbetaling voor beide percelen, omdat hij deze niet in beheer had. De akkerbouwer had ondanks herhaald verzoek geen bewijsstukken overgelegd waaruit bleek dat niet de pluimveehouder, maar hij het feitelijk gebruik had.