Een landbouwer werd met 20% gekort op zijn bedrijfstoeslag, omdat een toezichthouder van het waterschap had geconstateerd dat een door de landbouwer ingeschakelde loonwerker het gewasbeschermingsmiddel glyfosaat had gespoten op de sloottaluds langs een perceel.
In de beroepszaak wees de landbouwer erop dat de loonwerker normaal gesproken goed werk leverde en dat het gebruik van glyfosaat op de taluds niet de bedoeling was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven begreep het standpunt van de landbouwer dat in dit geval toezicht ter plekke op het gebruik van glyfosaat vanwege de onmogelijkheid van feitelijke waarneming van eventuele drift en de gezondheidsrisico’s niet in redelijkheid van hem kon worden verlangd. Dat bracht echter niet mee dat hij had mogen volstaan met het geven van algemene instructies. De landbouwer had telefonisch opdracht gegeven aan de loonwerker om het perceel te behandelen. Hij was ervan uitgegaan dat de loonwerker het werk zoals gewoonlijk goed en met inachtneming van de van toepassing zijnde randvoorwaarden zou uitvoeren. Niet gebleken was echter dat de landbouwer de loonwerker uitdrukkelijk had geïnstrueerd om de van toepassing zijnde randvoorwaarden in acht te nemen of dat de landbouwer met de loonwerker de concrete grenzen van het te bespuiten oppervlak had besproken. Gelet hierop was de landbouwer volgens het College aansprakelijk voor het niet juist toepassen van het gewasbeschermingsmiddel.
Standaard bedraagt de randvoorwaardenkorting 3%, maar bij opzet bedraagt deze 20%. Volgens het College had RVO.nl zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake was van een opzettelijke niet-naleving. Er is ook sprake van een opzettelijke niet-naleving indien de steunontvanger zich zodanig gedraagt dat hij de mogelijkheid aanvaardt dat zich daardoor een toestand van niet-naleving van de voorschriften inzake randvoorwaarden voordoet. Dat was hier het geval.