Een melkveehouder kocht in 2014 bijna 12 ha grond, waarmee zijn bedrijf geheel grondgebonden werd. Deze grond verpachtte hij van 1 mei 2015 tot 30 april 2016 aan een aardappelteler. Bij de vaststelling van de fosfaatrechten paste RVO.nl een generieke korting van 594 kg toe, omdat het bedrijf in 2015 niet grondgebonden was. De melkveehouder stelde hiertegen met succes beroep in bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

De melkveehouder stelde dat hij onevenredig hard werd getroffen doordat de incidenteel verpachte grond buiten beschouwing werd gelaten, waardoor het bedrijf niet meer grondgebonden was. Ten tijde van het afsluiten van de pachtovereenkomst kon hij niet voorzien dat de verpachting zou leiden tot een korting op zijn fosfaatrechten.

Het College overwoog dat de melkveehouder de grond vanaf de aanschaf in 2014 steeds zelf in gebruik had, met uitzondering van de periode dat de grond was verpacht. De verpachting betrof een eenmalige en tijdelijke aangelegenheid en had een korting van 594 kg tot gevolg. Dat aantal fosfaatrechten kwam hij te kort om zijn bedrijfsvoering op de bestaande wijze te kunnen voortzetten. Het tekort hing op geen enkele wijze samen met een beslissing om het bedrijf uit te breiden. De melkveehouder kon weliswaar verwachten dat de overheid maatregelen zou treffen vanwege de afschaffing van het melkquotum, maar niet voorzien dat de verpachting zou leiden tot een grote verliespost (aankoop fosfaatrechten). Daarbij kwam dat de melkveehouder in 2015 mest van zijn eigen bedrijf op de verpachte grond had afgezet en daarmee feitelijk in lijn met de grondgebondenheid had gehandeld. 

De melkveehouder droeg volgens het College een individuele en buitensporige last en zijn belang diende zwaarder te wegen dan de belangen die zijn gediend met het fosfaatrechtenstelsel. RVO.nl diende de melkveehouder tot op zekere hoogte te compenseren. Het College liet het aan RVO.nl over om te bepalen in welke vorm en omvang compensatie plaats moest vinden.